Biekorf. Jaargang 75
(1974)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 407]
| |
Een ‘covent van ghewillighe aermen’ in Brugge
| |
Het konvent van jonkvrouwenEen kleine groep ‘ioncvrouwen’, d.i. vrouwen van stand, leven samen in een covent. Hun levenswijze is gekenmerkt door de armoede waarin ze zichtbaar (in woning, kleding, voeding) leven. Men heet ze ‘de ghewillighe aermen’, d.i. die de armoede beleven uit verkiezing en als evangelische verkondiging. Op te merken dat middelned. ioncvrouwe zowel de gehuwde als ongehuwde vrouw kan betekenen, doch steeds een meisje of een vrouw van stand. De term ghewillighe zegt iets meer en iets anders dan vrijwillige: in middelned. ghewillich ligt de betekenis, vurig, op een wijze die van ijver getuigt. (Zie Mnl.Wdb. 11 1910, s.v. gewillich). | |
[pagina 408]
| |
Kenmerkend voor deze jonkvrouwen is de hoedanigheid van de persoon die, bij de akte van erfscheiding, als hun voogd optreedt: Bernaerd Priem, zoon van ser Bernaerd d'Oude, behoort tot een aanzienlijk Brugs geslacht. Zijn vader (of grootvader) was reeds in 1297 lid van de Londense Hanze. Hij zelf verschijnt in 1353 als muntmeester van de grafelijke Munt in Brugge; samen met zijn vrouw Gisela voorziet hij, bij testament in 1364, in een uitdeling van tarwe aan ‘den aermen conventen binnen Brucghe, buten den Wyngaerde’Ga naar voetnoot(2). Dit ‘covent van ghewillighe aermen’ is duidelijk een topografisch antecedent van de kloostergemeente van de Zwarte Zusters, alias Cellezusters, in Brugge tot in de 17e eeuw algemeen bekend als Kastanjeboomzusters, naar de ligging van hun huisGa naar voetnoot(3). De jonkvrouwen van dit covent eerste versie leefden in armoede en onthouding, zonder juridische binding of gelofte. Ze leefden van hun eigen handwerk, gingen zieken en behoeftigen verzorgen ten huize, doden begraven, allerlei hulpwerk verrichten bij noodlijdenden. Zo was het o.m. voor een gelijkaardige stichting te Rijsel in 1371. Dit Rijselse huis vermeldt alsdan nog geen overste, doch alleen een gemeenschap van zeven vrome personenGa naar voetnoot(4). In Sint-Omaars gingen in 1381 jonkvrouwen uit een gelijkaardig covent hun brood bedelen ‘omme God’, om met de opbrengst zieken en lijdenden ten huize te gaan helpen. Ook hier zou het primitieve konvent overgaan in de grote beweging van de franciskaanse tertiarissen en een regulier ziekenhuis wordenGa naar voetnoot(5). | |
Konventen van arme begijnenDit ‘covent van ghewillighe aermen’ moet niet in de rij worden gesteld van de konventen van arme begijnen die in de 14e eeuw buiten de muren van de Wijngaard in Brugge | |
[pagina 409]
| |
tot stand kwamen. Rijksarchivaris J. Marechal situeert tussen 1302 en 1374 minstens vijf zulke konventen van arme begijnen, nl. Ten Vanekine in de Waalsestraat, het Roomsche Convent en Groot Hertsberghe aan de Kortrijkweg (Katelijnestraat), het Dops convent en het Scalkers conventGa naar voetnoot(6). Het Brugse Convent van Ricelle lijkt wel in 1343 een begijnenkonvent te zijn, dat mogelijk in latere jaren met het Roomsch Convent werd verenigd. De benaming van Ricelle is blijkbaar de familienaam van Ryssele, naar de naam van de stichter of promotor. De vijf door Marechal verkende konventen worden eveneens benoemd naar familienamen: van de Vanekine, de Ram, van Herdsberghe, Dop, de Calkere. In de 14e eeuw staat een geslacht van Ryssele in Brugge zeer in aanzienGa naar voetnoot(7).
Bij het onderzoek naar de oorsprong van ‘de ghewillighe aermen’ van 1348 gaat de aandacht naar het Roomsch Covent dat in zijn eerste versie (1330) een alemoesenhuus was, bewoond door jonckvrouwen en geleid door een meesteriggheGa naar voetnoot(8). Na een brand werd dit Covent in 1338 herbouwd en bestemd tot woonst van arme begijnen (om later onder de nog heden bestaande godshuizen plaats te nemen). De vraag mag hier worden gesteld of de ‘ghewillighe aermen’ uit de oorkonde van 1348 geen zelfstandige voortzetters zijn van de geest en de opvatting van het primitieve Roomsch Covent van (en van vóór) 1330. Dit alemoesenhuus van 1330 zou dan reeds een vereniging van ‘ghewillighe aermen’ geweest zijn. En de geschiedenis van de latere Cellezusters - Kastanjeboomzusters - Zwarte Zusters sluit mogelijk aan bij de ‘ghewillighe aermen’ van dat primitieve Roomsch Covent. A. Viaene | |
[pagina 410]
| |
de Monec f. Joris wettelike deelmans in onser vrouwen ambocht in brucghe in dien tiden dat dese dinghen vor ons waren ghedaen Doen te wetene allen den ghenen die dese lettren zullen zien iof horen lesen, dat camen vor ons als vor den deken ende voor delmans vorseid Bernaerd Priem f. ser bernaerds doude over een covent van ionevrouwen de welke men heet de ghewillighe aermen, als die ghone die machtich ghemaect was vor ons deelmans vorseid, van den ghonen die ten vorseiden covente toebehorden of een side, Ende van Jan pennincman over een covent van aermen vrouwen, twelke men heet covent van Ricelle, als die ghone die machtich ghemaect was vor ons deelmans vorseid van dien ghonen die te dien vorseiden aerme covente van Ricelle vorseid toebehoren of ander side. Ende begherden an beden ziden vorseid te hebbene een recht landysceid tusschen haerlieder husen ende lande staende ende licghende te gadre bi den zuutproessche, bachten boudins van male wilen was an die noordzide van der strate. Ende naer haerlieder begherten, so waren wie vorseide deelmans ghemaend van onsen deken vorseid vanden rechte. Die manninghe ontfanghen wie vorseide deelmans wijsden dat wie begherden te hoorne ende te siene chaerters yof levende orconscepe die van desen landyscede verclaersinghe maecken up datse yement van den vorseyden panyen hadden die ghehoerd ende ghesien wordder wiere daer naer meer of ghemaend wie souder recht of wisen. Ende al daer so daden sie hem of an beden ziden vorseid van alle chaerters die hemlieden hier of te baten commen mochten. Ende wie hoorden alle die orconscepe die ziere an beden ziden of ghehoerd wilden hebben. Ende naer den vorseiden chaerters of ghedaen ende orconscepe ghehoerd so waren wie vorseide deelmans ghemaend van onsen deken vorseid van den rechte, die maninghe ontfanghen, wie vorseide deelmans wijsden naer der goeder clarer waerheiden die wieleden der of verstonden, ende bi der goeder Jnformatien die wiere of hadden van Arnoude van Uutkercke ende van Jan Zwine der stede van brucghe, ghesworne werclieden, dat Jan pennincman vorseid hebben ende behouden sal, voren ter strate buten meure vier dumen ende enen halven dume noordwaerds streckende bi den drade neffens der slichter erde, toter eerster ploye, die staet in den meur van den huus dat men heet covent van Ricelle vorseid, daer so sal Jan pennincman vorseid hebben ende behouden buten diere vorseider ploye oestwaerds neffens der slichter erde vijf dumen noordwaerds streckende bi den drade neffens der slichter erde, tote der andre ploye die staet in dien vorseider meur van den huse dat men heet covent van Ricelle vorseid, daer so sal Jan pennincman vorseid hebben ende behouden buten diere vorseider ploye oestwaerds streckende bi den drade neffens der slichter erde drie dumen ende enen halfven dume noordwaerds streckende bi den drade neffens der slicher erde, also varre alsie ieghen mallicandren sijn gheland, dies haerlieder rechte landysceid an beden ziden vorseid. In kennessen van desen dinghen hebben wie deken ende deelmans vorseid dese lettren bezeghelt uuthanghende met onsen zeghelen. Dit was ghedaen Jnt Jaer onsheren als men streef M.CCC. zevene ende viertich upten drie en twintichsten dach van Marte’. |
|